Verhalen over de visserij

Tijdens de vertelmiddag over de visserij waren er zo’n vijftig belangstellenden in de kantine van het Zee- en havenmuseum. Het duurde even voordat men spontaan opstond en de microfoon pakte, maar toch kwamen al snel de verhalen los.

Theo werkte in de bouw, maar was stiekem ook kaairidder. Na het werk of bij vorstverlet kon je in de haven goed bijverdienen.

In IJmuiden kon alles, je kon altijd werken als je wilde: trawlers schilderen, werken op een baggerschip of in de kolenhandel. Soms werkte je ook op de naam van iemand anders. Er waren zoveel bedrijven, je kon overal werken.

 

In de vishal gebeurde van alles. Op alle manieren werd er vis ‘geronseld’ en meestal was dat de beste vis. Kaairidders verdienden meer naast het werk. Ze gingen met een heel wijde overall het ruim in en kwamen twee keer zo dik weer naar boven. Er zat vooral dure vis in de overal, zo op het blote lijf. Ze verkochten dit bij hun ‘adresjes’ en hadden een welkome aanvulling op het salaris.

In IJmuiden was het ‘roven en stelen’.

Jan Zwanenburg legt uit hoe de porder werkte. Dat waren de mannen die de kaairidders wakker porden als ze midden in de nacht aan het werk moesten. Slechts enkele mensen hadden telefoon, de porder, zoals Jan Schaap, had er een. Hij kreeg telefoon als er gemeld werd dat er een schip binnen zou komen. Dat was zondagavond tien uur ’s avonds of ’s nachts om twee uur. Jans vader was porder. Hij drukte op de deurbel bij de kaairidders en gooide een steentje tegen het slaapkamerraam als hij niet wakker werd. Soms kwamen ze ook op zondagmiddag langs en staken bijvoorbeeld twee vingers op als het schip om twee uur werd verwacht.

Ans Schouten de Baare is dochter van een visserman, ze vertelt dat haar vader altijd weg was, je had eigenlijk geen vader. Alleen op zondag was hij thuis. Dan gingen ze ’s morgens naar de kerk en ’s middags een kantje maken (langs de kade wandelen). Vader moest vroeg naar bed om ’s nachts alweer uit te varen.  Als ze uit school kwam ging ze altijd kijken of haar vader er was. Dan kwam je langs de haven en daar was altijd iets te doen. Je kon bij iedereen terecht en er was veel saamhorigheid. Je kwam bij iedereen over de vloer en iedereen was oom of tante. ‘We waren schatrijk, want we hadden niets.’

Bij Zeeman mochten we als kinderen voor 10 cent televisie kijken of een middagje spelen bij de kinderen die veel speelgoed hadden. Moeder was vader en moeder in een. Op Vaderdag kreeg moeder een grasmaaimachine.    Vader kreeg radio op zee. ’s Avonds voor het slapen gaan, mochten de kinderen voor de radio zitten en konden we even met vader praten. Vader had het ook zwaar, maar dat realiseerden we ons als kinderen niet.